Over de oorzaken van het uitbreken van De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) is al veel gezegd en geschreven. In de bij deze oorlog betrokken landen bestaat na bijna honderd jaar een grote mate van consensus over het onstaan. Deze oorlog had een lange voorgeschiedenis, waarbij de unificatie van Duitsland en Italië en de nederlaag van Frankrijk in 1871 een belangrijke rol spelen.
Daarnaast vormde het zieltogende Ottomaanse Rijk en permanente bron van conflicten in Zuid-Oost Europa. Ook de snelle opkomst van Japan leidde tot nieuwe (koloniale) Europese zorgen en allianties.
De koloniale ambities aan het einde van de negentiende eeuw van Europese mogendheden compliceerden het politieke bedrijf. De ambities van de nieuwe monarchiën Duitsland en Italië waren in dit opzicht ook niet uniek.
Ook de sociale, economische, demografische en politieke onevenwichtigheden en in tussen Europese landen speelden een rol, maar waren ook niet van doorslaggevende betekenis om ten strijde te trekken.
De wereld van de kunst en vrije tijds besteding symboliseerden de grote veranderingen en Europese verwevenheid in de periode 1870-1914. Engeland en Duitsland waren beslist geen erfvijanden van elkaar en België kende als territorium vooral Frankrijk als historische agressor.
Op diplomatiek niveau vormden de opkomst van Japan en Amerika een nieuwe globale uitdaging. De allianties in Europa wisselden voortdurend en Oostenrijk en Duitsland waren ook niet de natuurlijke Duitstalige bondgenoten van 1914. Het begin van De Eerste Wereldoorlog is niet aan de hand van een bepaalde oorzaak, ideologie of standpunt te duiden.
Deze oorlog was geen vanzelfsprekendheid, maar eerder een politieke toepassing van de Wet van Murphy zonder uitgesproken (on) schuldigen. Het aanvankelijke enthousiasme bij de burgers in de meeste oorlogslanden vloeide dan ook eerder voort uit een ongekend optimisme op de overwinning en een korte oorlog en het gelijk aan eigen zijde, dan aan een (ideologische, ethnische of racistische) afkeer van de tegenstander.
Lange gekoesterde revanchegevoelens (bijvoorbeeld in Frankrijk), de karakters van heersers, zoals keizer Willem II van Duitsland en Tsaar Nicolaas II van Rusland of de starre houding aan Oostenrijkse kant speelden weliswaar een rol, maar waren eerder schakels in een lange keten.
Het is echter veel lastiger te begrijpen waarom deze oorlog met zijn verschrikkingen en uitzichtloze patstelling zo lang heeft voortgeduurd. Na de eerste maanden van de Duitse overwinningsroes in het Westen, was in december 1914 de situatie bereikt die bij de wapenstilstand in november 1918 niet wezenlijk was veranderd.
In het Oosten lag de situatie anders, zeker na de Russische revolutie en de voor Duitsland gunstige vrede van Brest-Litovsk ( en de zeer zware herstelbetalingen voor Rusland, die de (terechte) Duitse klachten over Versailles in 1919 in perspectief plaatsen, evenals de zeer hoge herstelbetalingen voor Frankrijk in 1871).
Ook aan het zuidelijke front bewoog zich na de Italiaanse oorlogsverklaring in 1915 weinig. De maritieme oorlogsvoering kende ook een status quo, enerzijds de succesvolle zeeblokkade van Duitsland door Engeland, anderzijds de (roekeloze) Duitse onderzeebootoorlog.
Ook de tussenkomst van Amerika leidde niet direct tot een einde van de Europese uitputtingsslag. Niet zozeer het uitbreken van de oorlog, maar vooral het onvermogen er na 1915 een einde aan te maken blijft vragen oproepen. Dit staat in schril contrast met de Tweede Wereldoorlog.
Daar had het uitbreken van de oorlog in 1939 juist voorkomen kunnen worden door doortastende democratieën. Vanwege het ideologische en racistische karakter moest deze oorlog vervolgens tot het bittere einde worden uitgevochten.
Een compromis was niet mogelijk, waar dat in de Eerste Wereldoorlog ieder moment tot de mogelijkheden behoorde, omdat er van een ideologisch of racistisch conflict geen sprake was.
De eerste Wereldoorlog was eerder een strijd tussen middeleeuwse politici en generaals, die van geen ophouden wisten in het geïndustrialiseerde tijdperk. De Tweede Wereldoorlog was een conflict tussen moderne politici, die preventief faalden in het ideologische tijdperk.