De houtvlotten zijn eeuwenlang de meest opmerkelijke, maar vergeten transporten over de Rijn geweest. In de zestiende eeuw kwam dit vervoer langzaam op gang nadat in 1521 was bepaald dat er in Hollandse steden alleen nog met stenen mocht worden gebouwd. De vraag naar (lange) heipalen was enorm groot. Alleen het Paleis op de Dam is al gebouwd op meer dan 13 000 palen/boomstammen.
Ook de bloeiende scheepsbouw had zeer veel hout nodig. Dit hout (eiken, beuken, dennen en grenen) was in overvloed aanwezig in de Vogezen, het Zwarte Woud en andere bosgebieden langs de Rijn. Kleinere rivieren zoals de Main en Neckar vervoerden de gekapte bomen stroomafwaarts naar Mainz en Mannheim aan de Rijn, waar de stammen tot enorme vlotten van wel 300 lang en 60 meter breed werden samengebonden.
Vanaf Koblenz ging het vervolgens richting eindhaven Dordrecht, waar het vlot werd ontmanteld en verkocht aan lokale afnemers. Een houtvlot omvatte zo´n 30 000 m3 boomstammen.
Deze reuzenvlotten werden Höllander Flöße genoemd. Het was een gecompliceerde logistieke operatie de vlotten met een snelheid van ongeveer 16-20 kilometer per dag (´s nachts werd niet gevaren) stroomafwaarts te manoeuvreren.
Honderden bemanningsleden leefden en sliepen op het vlot in houten hutten op stro, de vlootheer, stuurlieden, meesterknechten en andere hoge heren hadden speciale herenhutten.
Gaarkeukens, varkens en ander slachtvee, duizenden kilo´s meel, kaas en boter, zout en peulvruchten en tienduizenden liters bier gingen mee als foerage. Alles en iedereen moest aan de kant als zo´n gevaarte er aan kwam.
Een bootje met een rood-witte vlag voer één uur vooruit om te waarschuwen, want het vlot stopte niet. De remweg met tientallen zware ankers was kilometers lang. Brugpijlers, kades en andere schepen moesten het vaak ontgelden, het vlot kon wel tegen een stootje.
Honderden bemanningsleden roeiden met riemen, begeleidden het vlot aan de zijkant met sloepen of bemanden de zogenaamde knieën aan de voorkant met touwen. Honderden houtvlotten passeerden zo de Waal bij Nijmegen op weg naar Dordrecht.
Het was commercieel immers een uiterst lucratieve bezigheid en de winsten waren fabelachtig. Ter indicatie, een houtvlot vertegenwoordigde een waarde tot wel 1 miljoen gulden uit die tijd. De kosten waren uiteraard ook hoog, alleen aan tol was al een bedrag van ongeveer 40 000 – 60 000 gulden gemoeid, daarnaast inkoopkosten hout, bemanning en foerage.
Het laatste houtvlot passeerde de Rijn in 1967 en bestond slechts uit 2 500 stammen, die door sleepboten werden getrokken. Aan vier eeuwen vervoer met houtvlotten was een einde gekomen.
Een replica van deze houtvlotten is te bewonderen in de Bastei in Nijmegen, waar tot 1 september aanstaande een tentoonstelling van het ´Nijmeegsch Rondgezicht´ van Derk Anthony van de Wart (1747-1814) uit 1808 is te zien.
Dit rondgezicht is het oudste nog bestaande stadspanorama van een Nederlandse stad en er is zelfs een gigantisch houtvlot op te zien, hoewel dit houtvlot door een andere kunstenaar later aan het rondgezicht is toegevoegd.
Dit feit doet niets af aan het historische belang. (Bron: K. Moerbeek, B. Gunterman, Het Nijmeegsch Rondgezicht. Een tentoonstelling over het oudste stadspanorama van Nederland, Nijmegen 2019).