Karel van Egmond, Hertog van Gelre, was een van de prominente rijksvorsten van het Heilige Roomse Rijk. Reeds in 1495 maakte hij in Worms op de Rijksdag zijn opwachting om de belening van zijn hertogdom te bepleiten.
De gang van zaken voor, tijdens en na de Rijksdag is in diverse archieven bewaard gebleven, inclusief een uitgebreid pleidooi tussen twee gefingeerde ridders, de ene het standpunt van de Roomskoning bepleitend, de andere dat van de Hertog. Het resultaat was voor Karel echter teleurstellend en hij wist noch de keurvorsten, noch Maximiliaan zover te krijgen hem te belenen.
Maximiliaan beriep zich op de belening van het hertogdom aan Karel de Stoute door Ferdinand III in 1473 en de verpanding van Gelre door Arnold, grootvader van Karel van Egmond, aan Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië met levenslang vruchtgebruik (Verdrag St. Omer 30 december 1472). Karel stond echter op zijn rechten op basis van zijn wettige afstamming.
Dit conflict zou de gemoederen in de Europese politiek tot 1543 bezighouden. De voorgangers van Karel van Gelre verkeerden vanouds in de hoogste Europese kringen. Het Franse, Deense, Engelse, Schotse koningshuis en de hoogste Europese adel openden de deuren voor de Hertog van Gelre.
Ook met de Duitse keurvorsten bestonden nauwe contacten. Dit leidde in 1518 uiteindelijk tot het huwelijk met Elisabeth Brunswijk- van Lunenburg. Het huwelijk in december 1518 zou echter voor Karel maar enkele dagen oponthoud in Brunswijk betekenen en hij verliet voortijdig de feestelijkheden.
Maximiliaan was stervende en als hij 11 januari 1519 inderdaad de laatste adem uitblaast, gaat de aandacht uit naar de nieuwe keizer, die door de keurvorsten zou worden benoemd. De Franse koning Frans I had ook belangstelling naast Karel van Oostenrijk, de kleinzoon van Maximiliaan.
Karel van Gelre werd ingeschakeld om de keurvorsten te paaien respectievelijk om te kopen ten faveure van de Franse koning. Karel had daarbij alle belang, omdat de Franse koning hem als bondgenoot zou belenen.
Frans I laat er geen gras over groeien en noemt Karel in een oorkonde van 16 januari 1519 “verum et indubitatum procuratorem, oratorem, ambassiatorem, deputatum et nuncium specialem”. Karel benadert zijn belangrijke bondgenoten in Duitsland, onder anderen de Hertog van Mecklenburg, de landgraaf van Hessen en de bisschop van Munster.
De omkoping van rijksvorsten voor de keuze van de keizerskroon draaide op volle toeren en geen prijs was Karel van Oostenrijk of Frans I te hoog. Een van de duurste omkopingen kwam op naam van Karel van Oostenrijk te staan. Everhard van der Marck, bisschop van Luik en tot 1519 een trouw bondgenoot van Karel, wisselde partij voor een kardinaalshoed, een hoge jaarlijkse vergoeding, een bisdom in Spanje en verschillende abdijen in het hertogdom Brabant.
Ook de Nederrijnse hertogdom Kleef en Gulik profiteerden volop van de keizerskeuze en lieten zich door beide partijen fêteren.
Op 31 mei 1519, voorafgaand aan de bijeenkomst van de keurvorsten, bepleit Karel nogmaals zijn zaak en recht op de belening en ontkent hij dat zijn inzet voor de Franse koning als keizerpretendent afbreuk zou doen aan de Duitse belangen.
In een brief geeft Karel nogmaals een historisch overzicht van zijn rechten. Pas in december 1519, nadat de keurvorsten Karel tot Roomskoning hadden gekozen, zonden de keurvorsten zijn brief zonder concrete toezegging beantwoorden.
Intussen had Luther zijn plakkaat op kerkdeuren getimmerd en stond Europa op het punt in godsdiensttwisten ten onder te gaan. Dynastieke, religieuze en nationale belangen vormden een kruitvat.
Voor de Duitse keizer en raadslieden was vanaf dit moment duidelijk dat Karel een geduchte tegenstander zou blijven “vrayment je me doubte que monsr de Gheldres fera quelque folle entreprise, don t il se repentira”.