Voor Europeanen is het tegenwoordig moeilijk voorstelbaar dat de Christelijke wereld in de eerste eeuw vooral een Aziatische en Afrikaanse aangelegenheid was met de antieke levens- en gedachtewereld als basis.
Ook Christus en zijn apostelen worden in de eerste iconografie bijvoorbeeld afgebeeld in de tunica en pallium. De oudste kerken zijn te vinden in het huidige Turkije, Syrië, Libanon en Egypte, waarna het huidige Iran, Armenië en Georgië in beeld kwamen.
Vanuit deze gebieden begon het Christendom in een proces van eeuwen zijn opmars, waarbij het jaar 313 (Edict van Milaan door keizer Constantijn) een waterscheiding is. Griekenland was als bakermat van filosofie, mythologische en religieuze ontwikkeling en educatieve instellingen het eerste Europese land waar de nieuwe godsdienst vanaf de tweede helft van de eerste eeuw vaste grond onder de voeten kreeg. Grieks en Syrisch waren vooralsnog de belangrijkste (schrijf) talen van apostelen, geschriften en de verspreiding van het geloof.
Het latijn werd pas na 395 (de formele erkenning van het Christendom als Romeinse staatsgodsdienst) de dominante taal voor liturgie, kerkelijk recht en geleerdentaal.
Van groot belang voor de ontwikkeling van het Christendom was de structuur en de administratieve indeling van het Romeinse Rijk, waartoe alle aanvankelijk Christelijke gebieden behoorden met het gebied van het huidige Iran als uitzondering.
De administratieve kerkelijke indeling in bisdommen of diocesen was gebaseerd op de Romeinse bestuurlijke indeling. Om deze reden was Rome ook een trekpleister voor de eerste apostelen (Petrus en Paulus) en bekeerde Romeinen vanaf de tweede helft van de eerste eeuw.
Rome was de eeuwige stad en de residentie van de keizer, de machtigste heerser op aarde. Voor Christenen werkte deze combinatie als een magneet, omdat zij het geloof verkondigden van de machtigste heerser en de eeuwige zaligheid.
De belangrijkste Christelijke schrijvers waren tot de derde eeuw overwegend in de Aziatische en Afrikaanse gebieden van het Romeinse Rijk te vinden. Vanaf de vierde eeuw verschuift dit beeld langzaam naar Europa en met de eeuwen in steeds meer westelijke richting, waarbij Latijn ook steeds meer op de voorgrond trad.
Ook het voor de middeleeuwen zo belangrijke klooster kwam eerst in Egypte en Syrië tot ontwikkeling. Vandaar uit zou het kloosterleven uitzwermen naar alle uithoeken van Europa in de twaalfde eeuw.
De kloosterordes, met name de Benedictijnen, zouden tot de elfde eeuw een unieke en onovertroffen culturele prestatie leveren in het in stand houden, ontwikkelen en doorgeven van het antieke culturele en Christelijke erfgoed.
Het is geen overdrijving om te stellen dat er zonder Benedictijnen, de dominante kloosterorde tot de elfde eeuw, geen wolkenkrabbers, Gotische kathedralen of computers ontwikkeld zouden zijn. Gedurende vele eeuwen, tussen de zesde en tiende eeuw, had de clerus vrijwel het monopolie op onderwijs, schriftcultuur, administratie en kennisoverdracht, met het Karolingische Rijk als eerste aanzet voor de ontwikkelingen vanaf de elfde eeuw.
Het monarchie, ontwikkeld in Egypte en Syrië, verdient de nobelprijs voor de literatuur.
De historische ontwikkeling van de kerk komt in deze bijdrage verder niet aan de orde. Van belang is wel het besef dat de Christelijke godsdienst vooral een kind van haar tijd was.
De eerste Christenen in Afrika of Azië waren bekeerde Joden of heidenen, in Europa waren het bekeerde Romeinse burgers en het hele scala van volkeren met het Romeinse burgerrecht dat daar onder viel.
Pagane, oriëntaalse, Romeins-Griekse en Joodse iconografie, symboliek, verhalen en gebruiken vonden alle hun weg in het Christendom. Het Christendom zoals Europeanen dat na de zesde eeuw hebben ervaren en in het bijzonder na het schisma van 1054 ( de formele scheiding tussen de Latijnse en Grieks-orthodoxe kerk) i s niet ontstaan in een vacuüm en al helemaal niet in zijn materiele vorm als een vaststaand, onveranderlijk feit.
Integendeel, de vele concilies en synodes vanaf de derde eeuw zijn een indicatie van de permanente ontwikkeling, (religieuze) discussies, besluiten en veranderingen. Er is een directe lijn van het concilie van Nicaea (325) tot bijvoorbeeld het concilie van Trento (1540).
Het is in dit perspectief wrang dat Europa de grondleggers van het Christendom in Azië en Afrika in de steek laat. Mensenrechten gelden blijkbaar niet voor de oudste Christenen.
Deze doelgroep is blijkbaar niet interessant voor Europese activisten en politici, die in andere gevallen hun mening, geld en inzet vaak zo snel paraat hebben. Misschien gaat het dan niet om mensenrechten, maar om andere belangen, die alleen verpakt worden in retoriek van de onderdrukten volkeren op aarde.