Het tympaan in het voorportaal van de Benedictijnse St. Pierre abdij kerk in Moissac (tegenwoordigde parochiekerk) meldt op het voorportaal het nieuwe lied uit Openbaringen 4: “Gij, onze Heer en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht, want gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen”. De majesteit en de genade ineen, iedere pelgrim die Moissac aandeed in de twaalfde eeuw er- en herkende de macht en de heerlijkheid van de tronende Christus, omgeven door de tronende vierentwintig oudsten.
Moissac heeft het niet makkelijk gehad in de loop der eeuwen. Tweemaal verwoestten Saracenen de plaats, daarna deden Noormannen de stad aan, feodale twisten tussen lokale machthebbers, die zich niets aantrokken van de Godsvrede in de tiende eeuw, en vervolgens de Honderdjarige Oorlog teisterden stad en klooster. Daarna trok de Franse Revolutie nog een spoor van vernieling.
De abdij kwam in 1047 onder het gezag van de Abdij van Cluny te staan. Dit luidde ook de bloeitijd in. Onder leiding van daadkrachtige abten (onder anderen Durand van Bredon (1047-1072) , Hunaud (1072-1085), Anquêtil (1072-1115) en Roger (1115-1131) kwamen de sculptuur en de miniaturen tot stand waar Moissac nog steeds beroemd om is. De monniken zelf konden de sculptuur ook waarderen.
De abt Aymeric de Peyrac (1377-1406 ) was de eerste monnik-archeoloog/kunsthistoricus in een lange rij, die in zijn kroniek verslag deed van onderzoek naar stijl, datering, kunstenaar en herkomst van de sculptuur. Het zou echter tot de romantische negentiende eeuw duren voordat de sculptuur en het timpaan in het bijzonder onder de aandacht van het publiek werden gebracht door de publicatie ‘Grandes Romantiques’ van Baron Taylor.
In de twintigste eeuw zou de sculptuur in het middelpunt van (Franse en Amerikaanse) belangstelling staan, waarbij onder andere de relatie tussen geïllumineerde manuscripten en sculptuur veel belangstelling trok. Aan de woorden van kroniekschrijver Aymeric is echter al niets meer toe te voegen ‘pulcherrimum et subtillissimi operis constructum’.