Weinig niet meer bestaande kastelen spreken zo tot de verbeelding als de Valkhof in Nijmegen. Het in 1796-1797 gesloopte complex is naamgever van het historische museum, heuvel en nog steeds het mythische centrum van de stad.
De Grote Europeanen van het eerste uur, Romeinse keizers of diens naaste familieleden, Karel de Grote en diens zoon Lodewijk de Vrome, de Duitse keizers Otto II en diens vrouw Theophanu, keizer Hendrik III, Frederik Barbarossa, de graven en latere Hertogen van Gelre, Karel V, de Hertog van Alva, Prins Maurits en in 1787 Prins Willem V is slechts een selectie van de vele hoogwaardigheidsbekleders die in de Valkhof hebben overnacht, gefeest en vergaderd.
Het einde in 1796 was minder roemruchtig, namelijk sloop vanwege geldgebrek en te groot achterstallig onderhoud. Dit besluit was genomen door de Landddag van Gelderland, dat toen nog een soevereine provincie was, een van de zeven.
De grondlegger van de Valkhof was Karel de Grote (742-814). Karel is vanaf 770 vaak in Nijmegen geweest, al heeft hij de voltooiing van zijn versterkte paleis (Palts) niet meer meegemaakt.
Pas tijdens het bewind van zijn zoon Lodewijk de Vrome (778-840) is het paleis na 820 afgebouwd.
Het wordt in de eigentijdse berichtgeving vergeleken met de prestigieuze bouwwerken van de Münster en de palts in Aken en de Palts in Ingelsheim. De tijd van deze Karolingers is tevens de glorietijd van de Valkhof, die overigens toen nog niet zo werd genoemd.
Dit heeft te maken met de ligging van Nijmegen aan de rivier de Waal en midden in het Frankenland.
Na het verdrag van Verdun (1843) en de driedeling van het rijk lag Nijmegen in een verre noordelijke uithoek van het middenrijk van Lotharius (795-855) en vanaf 1870 na het verdrag van Meersen in het uiterste westen van het Oost-Frankische rijk.
Het verblijf van Otto II (955-983) en diens echtgenote Theophanu (960-991) in de jaren 980, het overlijden van Theophanu in dit paleis in 991 en de bruiloft van keizer Hendrik III (1017-1056) in 1036 geven echter aan dat het paleis nog steeds prestige en comfort had.
Tien jaar later, 1047, werd het paleis echter verwoest door Godfried van Lotharingen (997-1069), die tegen de Duitse keizer in opstand was gekomen.
De herbouw is te danken aan keizer Frederik Barbarossa (1122-1190), die Karel de Grote wilde overtreffen en het paleiscomplex groter en grootster uitvoerde.
Dit zou eeuwenlang de structuur en het prestige blijven, met alle aanpassingen, verbouwingen en renovaties van dien, totdat de slopershamer toesloeg in 1796 en 1797.
De zogenaamde Barbarossa ruïne of de St. Maartenskapel uit de twaalfde eeuw, met hergebruikte Karolingische en Romaanse bouwmaterialen, en de Romaans-Gotische St. Nicolaas kapel hebben het overleefd, omdat men in 1796 in de veronderstelling was dat het Romeinse overblijfselen waren en de Romeinen stonden in deze tijd in hoger aanzien dan middeleeuwse bouwwerken. (Bron: J.M. T. Nooy, J.J. Weve, De Valkhofburcht te Nijmegen, herziene uitgave van het manuscript uit 1925, Nijmegen, 1993).