Nijmegen als culturele hoofdstad

De eerste schriftelijke bronnen, die melding maken van een graafschap Gelre stammen uit de elfde eeuw. In een oorkonde uit 1096 van Gravin Ida van Boulogne (1040-1106) wordt graaf Gerard van Gelre (1055-1137) genoemd. Het begin van de grafelijke familie voert naar Kleef en Wassenberg in de Nederrijn ten tijde van de Salische keizer Koenraad II (990-1039).

Gelre zou in de twee volgende eeuwen uitgroeien tot een steeds belangrijkere landsheerlijkheid in het Heilige Roomse Rijk. In de loop van de dertiende eeuw zou Gelre een groeiende regionale macht worden met een Europese dimensie. Vooral de ontwikkeling van steden onder het bestuur van graaf Otto II (1229-1271) zou een grote stimulans zijn voor de economische en politieke ontwikkeling.

Ook Nijmegen, een oude Romeinse nederzetting, zou ook in de vaart der volkeren opstoten. De ridderschap en vooral het patriciaat in de steden zouden een steeds prominentere rol gaan spelen in de besluitvorming in de staten van Gelre.

De economische en culturele banden met andere steden in de Nederrijn en de Maasregio, Keulen, Luik, Gulik, Kleef en Berg zouden tot de opname in het Habsburgs-Bourgondische landencomplex in 1543 intensief en diepgaand zijn.

Op politiek gebied zou Gelre aanvankelijk alleen een regionale speler zijn tussen de (aarts) bisdommen Utrecht, Luik, Keulen en Münster, hertogdommen (onder andere Brabant, Gulik, Kleef), graafschappen (onder andere Vlaanderen, Holland). Vanaf 1339 wordt Gelre een rijksleen en vorstendom direct onder de Rooms-koning en keizer. Met de opvolging van hertog Willem van Gulik (1363-1402) in 1393 zullen

Gelre en Gulik samengaan in een personele unie en wordt Gelre een hertogdom. Voor Gelre betekende dit ook een eerste confrontatie met de Europese politiek.

Willem ging de strijd aan met de groten van de Europese politiek, onder andere met Bourgondië, Brabant, Frankrijk, het bisdom Utrecht en het aartsbisdom Keulen.

Hoewel het hof van Gelre naar Bourgondische maatstaven relatief eenvoudig was, was de invloed op Nijmegen als het bestuurlijke centrum van de hertog groot en kunstenaars plukten daarvan ook de vruchten.

De zelfrepresentatie en propaganda van de hertog en zijn gevolg vonden veelal een uitweg in prestigieuze, kostbare en exclusieve kunstwerken. In deze periode leefden en werkten de gebroeders van Limburg nog in Nijmegen.

Het is de periode van de zogenaamde Internationale Stijl, die vanaf het midden van de veertiende eeuw opgang doet. Zoals de naam al aangeeft was deze kunst toonaangevend in de Europese centra van de macht.

De religieuze kunst in Siena en haar relaties met het pauselijke hof in Avignon zetten aanvankelijk de toon, maar in een relatief korte tijd bereikte deze stijl de belangrijkste vorstenhoven, de Valois in Frankrijk, de Luxemburgers in Praag, de Habsburgers in Wenen en de Bourgondiërs in Dijon.

Europa was politiek weliswaar versnipperd, maar de politieke en bestuurlijke gezagsdragers waren door (familie) banden en communicatienetwerken mentaal, en cultureel nauw met elkaar verbonden.

De dynastieke banden tussen Frankrijk en Gelre vormden hierop geen uitzondering. De Europese interne markt functioneerde ook al, het verbond van de Hanzesteden beoogde bijvoorbeeld de handel te optimaliseren, en de vele munteenheden waren geen belemmering voor economie en handel, wat de huidige Euro ook in historisch perspectief plaatst.

Wat hier ook van zij, de Internationale Stijl wordt een ware hofstijl, die spoedig door het patriciaat in de steden overgenomen zou worden. De Internationale Stijl ging ook het gebied Maas en Nederrijn niet voorbij en het is tegen deze achtergrond dat de drie broers Herman, Paul en Johan Limburg (c. 1385-1416), op instigatie van hun oom Jan Maelwael (1370-1415) rond 1400 naar Frankrijk gaan om in opdracht van de hertog de Berry (1340-1416), broer van de Franse koning Karel VI en de Hertog van Bourgondië Philips de Stoute, de beroemde getijdenboeken Très Riches Heures en Les Belles Heures te vervaardigen.

Nijmegen was rond 1400 een waar centrum van topkunstenaars en kunst. Tegenwoordig krijgen voetballers contracten bij topclubs, rond 1400 werden topkunstenaars door de vorstenhoven gecontracteerd.

De geschiedenis is Nijmegen niet altijd welgezind geweest en er is weinig wat herinnert aan het bloeiende (internationale) hofleven rond 1400. Maar het was beslist geen toeval dat kunstenaars uit Nijmegen (en de Nederlanden, onder anderen Claus Sluter) een grote bijdrage geleverd hebben aan de culturele ontwikkeling aan het Bourgondische hof.

Het gebied van de Nederrijn en Maas floreerde in deze tijd, in economisch en cultureel opzicht. (Bron: W. Janssen, ‘De geschiedenis van Gelre tot het Tractaat van Venlo in 1543’, in J. Stinner, K.-H. Tekath (Red.), Het hertogdom Gelre, Utrecht, 2003).