Normandisch impressionisme en Churchill

John Lavery (1856 – 1941), een Ierse schilder, vriend van Churchill en bewonderaar van diens schilderkunst, schreef over Churchill in zijn biografie “Had he chosen painting instead of statesmanship I believe he would have been a great master with the brush’.

Dit compliment aan de Nobelprijs laureaat voor literatuur (1953) en erelid van de Royal Academy of Arts staat niet op zich. Op de exclusief aan Churchill’s werken gewijde tentoonstelling in 1958 in America, Kansas City, merkte Oswald Birley (Amerikaanse schilder) op “if Sir Winston had given time to art that he has given to politics, he would have been by all odds the world’s greatest painter”.

Onder een pseudoniem tentoongestelde werken vielen in de jaren 1920 al in de prijzen, (Franse) galeries verkochten zijn werken vanaf 1921.

Hij schilderde pas vanaf 1915, zijn tekentalent kwam echter al in 1890 naar voren toen hij tekenles op Harrow volgde. Als journalist ontwikkelde en verfijnde hij zijn oog voor detail, opmerkzaamheid, gevoel voor de omgeving, luisteren, kijken en combineren. Net op tijd om de eerste generatie (neo) impressionisten en hun leerlingen persoonlijk te kennen ontwikkelde Churchill zijn eigen impressionistische stijl.

Felle kleuren, licht en zon staan hierbij centraal. De exacte weergave van objecten en details spelen een ondergeschikte. Figuratieve afbeeldingen kreeg hij nooit goed onder de knie, het weergeven van natuur, gebouwen en omgeving des te beter.

De Cote d’Azur en Marrakech waren zijn meest geliefde schilderoorden. Ook stillevens, met name bloemen, en zijn huis Chartwell waren vaak onderwerp van zijn schilderijen.

Churchill bezocht Normandië in augustus 1939. Hij was in Dreux, op uitnodiging van Consuelo en Jacques Balsan. Op 27 augustus merkte Churchill op dat dit zijn laatste verblijf in Frankrijk in vredestijd zou zijn.

Op 3 september verklaarden Frankrijk en Engeland Duitsland de oorlog, maar de snelle nederlaag in mei 1940 had hij zeker niet voorzien. Churchill was vaak in Frankrijk, vooral in het Zuiden en kon zich als een van de weinige Britten ook in het Frans redden.

Hij vermoedde in augustus 1939 niet dat hij pas op 12 juni 1944 Normandië weer zou bezoeken en dat deze bakermat van het impressionisme ook de kiem van de bevrijding van West-Europa zou worden. Honderd jaar daarvoor trok Normandië al de belangstelling van Engelse kunstenaars.

Ook toen leidde de val van een dictator, Napoleon, de komst van Engelsen in. Na de militaire nederlaag van Napoleon deden veel Engelse kunstenaars Normandië aan, bijvoorbeeld de bankier-schilder Dawson Turner (1775-1848), Richard Parkes Bonington (1802-1828), Isidore Taylor (1789-1889), William Turner (1775-1851) en John Sell Cotman (1782-1842). Het anglo-normandische erfgoed speelde daarbij een belangrijke rol.

Neo-classicisme, historieschilderijen, mythologie en Christelijke vierden nog hoogtij, maar veranderingen dienden zich aan. De romantiek, naturalisme en realisme vonden wegbereiders in Théodore Géricault (1791-1824), Eugène Delecroix (1798-1863), Eugène Isabey (1804-1886), Jean-Baptiste Corot (1796-1875), Jean Francois Millet (1814-1875), Eugène Boudin (1824-1898), Gustave Courbet (1819-1877) en bijvoorbeeld Charles Francois Daubigny (1817-1878).

Onder anderen deze kunstenaars effenden in een proces dat begon na 1815 de weg voor het impressionisme. Wat bovengenoemde schilders gemeen hebben is hun band met Normandië.

Of ze waren er geboren en getogen of ze verbleven er regelmatig. Landschappen, strandscènes, maritieme vergezichten, het dagelijkse leven en de aristocratische en bourgeois gasten werden het onderwerp van hun kunst. Dieppe, Honfleur, Rouen, Trouville, Le Havre, Fécamp, Evreux zijn enkele van de bekende plaatsen. In de Tweede Wereldoorlog zouden bijvoorbeeld Dieppe (1942) en Le Havre (1944) belangrijke militaire betekenis krijgen.

Zeventig jaar daarvoor, met de val van het Tweede (Napoleontische) Keizerrijk (1871), zou de weg van het impressionisme bereid zijn. Hoewel de commune opstand in het revolutionaire Parijs van 1871 de (kunst) elite nog behoudender maakte voor (artistieke) experimenten, betekende de eerste impressionistische tentoonstelling in 1874 in Parijs een doorbraak, niet commercieel, maar wel wat betreft aandacht, al was de kritiek niet per se positief.

Het geboortejaar van Churchill gaf de impressionistische schilders echter voor het eerst gelegenheid tot exposeren, al moesten ze (en de organisator) zelf voor de kosten opdraaien.

De zegetocht van het impressionisme kon beginnen. Churchill zou vanaf 1915 de penseel overnemen en ook in Frankrijk binnen enkele jaren zijn schilderijen exposeren.

Wellicht komt het door zijn ervaring als politicus en First Lord of the Admirality tot 1915, maar schilderen was als het ware oorlog voor Churchill “In all battles two things are usually required of the Commander-in-Chief.

Firstly to make a good plan for his army and, secondly, to keep a strong reserve. Both these are also obligatory upon the painter” (W.C. Churchill, ‘Painting as Pastime’ in The Strand Magazine 1921/2).